‘Het systeem is ontzettend ingewikkeld gemaakt’

21 januari 2025

Arend Pieterse nam op 1 december afscheid van Cedris, waar hij de laatste vijfenhalf jaar directeur was en bijna achttien jaar werkte. Hij kijkt terug op successen, maar maakt zich zorgen over de toekomst. ‘Het liefst zou ik met onze maatschappelijke kosten-batenanalyse op alle ministers afgaan.’ 

Hoe begon het voor u bij Cedris? 

Arend Pieterse: ‘Voordat ik bij Cedris aan de slag ging, werkte ik bij de Westelijke Land- en Tuinbouworganisatie [organisatie voor boeren en tuinders in Noord- en Zuid-Holland, red.] als medewerker arbeidszaken. Na de reorganisatie moest ik andere zaken gaan regelen. Dat was eerlijk gezegd minder uitdagend. Daarop ging ik op zoek naar ander werk. Ik zag een vacature in de krant voor de functie “medewerker arbeidszaken” bij Cedris. Begin 2007 ging ik aan de slag. Ik hield me bezig met de ondersteuning bij cao-vragen en projecten over arbeidsomstandigheden. 

‘Eerlijk gezegd ging ik me na een paar jaar vervelen en ik nam een korte sabbatical. Ik was altijd geïnteresseerd in koken en dacht er serieus over na om daar mijn beroep van te maken. Ik sprak met de toenmalige directeur af de hele maand januari vrij te nemen en me te wijden aan het koken. Uiteindelijk is het toch bij een hobby gebleven. Het is echt hard werken in de horeca. Op een gegeven moment droeg ik zelfs warmtepleisters om mijn rug soepel te houden. Van een carrière als kok heb ik dus afgezien. 

‘Vervolgens ging ik een tweede masterstudie volgen in Human Resource Management. Toen ik daarmee bezig was, belde een collega van me. Zij was senior arbeidszaken. Ik kon haar opvolgen. Die functie heb ik lang bekleed. Daarnaast heb ik veel andere werkzaamheden verricht binnen Cedris, zoals het helpen opzetten van de kwaliteitscode en het nieuwe inkoopmodel vormgeven. Ik ben bestuurssecretaris geweest en heb driemaal de directeur vervangen als interim. 

‘Voor andere zaken had ik amper tijd. Het was een hele drukke baan, maar het werken binnen deze sector is bijzonder en mooi, omdat je voor mensen vecht om hen aan passend werk te helpen en daarmee vaak een beter leven geeft. Dat geeft enorm veel voldoening. Als ik met vrienden uit eten ging, vertelden ze over hun eigen onderneming of de positie als directeur van een bepaald bedrijf. Dat zorgt voor macht, geld en status en kan enorm veel eigenwaarde geven. Ik dacht dan altijd: “Maar wat ik doe, is echt leuk.” Je kan zó veel betekenen voor de samenleving. Dat zeg ik ook tegen onze leden. Zij doen het echte werk, wij zitten hier op kantoor in Utrecht.’ 

Waar kon u van genieten? 

‘Mensen die bijvoorbeeld voor het eerst een diploma krijgen. Dat vind ik fantastisch om te zien. Die blijdschap en de trots die ze uitstralen. Ze gaan ook met zo veel plezier naar hun werk. Natuurlijk hebben ze ook slechte dagen, maar veel mensen met een ondersteuningsbehoefte die aan werk geholpen worden, zie je opbloeien. Zonder de bedrijven die meehelpen aan een inclusieve samenleving zouden ze thuiszitten. Ik verzorg wel eens een presentatie in het buitenland over ons Nederlandse systeem en dan vertel ik meestal hoe blij ik ben dat ik in Nederland woon. Een land waar veel is geregeld voor mensen. Ik klaag daarentegen de overige 364 dagen per jaar dat er te weinig geld wordt vrijgemaakt voor onze branche en dat de regels verbeterd moeten worden. Maar die ene dag in het buitenland voel ik me toch goed als ik aan ons land denk.’ 

Er kan dus zeker wat beter? 

‘Als ik vertel wat er beter kan, dan zeg ik er wel meteen bij dat we nog altijd iedere dag tachtigduizend mensen helpen. Dat waren er vroeger natuurlijk honderdduizend; een afname van twintig procent. Die afname vind ik wel een zeer kwalijke zaak. Ik begrijp best dat geld belangrijk is, maar we hebben niet voor niets met Divosa een maatschappelijke kosten-batenanalyse (MKBA) laten opmaken, die laat zien dat eerst investeren en op de lange termijn geld terugverdienen helpt om zoveel mogelijk mensen aan het werk te krijgen. Die aanpak maakt het ook allemaal een stuk eenvoudiger. Wat hebben we liever? Mensen die thuiszitten of mensen die aan het werk zijn? Dat laatste toch? Dat wijst deze MKBA ook uit. Werken zorgt niet alleen voor eigen inkomen en daarmee gepaard zelfstandigheid en onafhankelijkheid, maar ook voor meer welzijn. Als je kijkt naar onze doelgroep, dan is er een groot verschil wanneer werknemers een shirt van een sociaal werkbedrijf dragen of van een regulier bedrijf. Het geeft hun het gevoel dat ze echt iets hebben bereikt en ertoe doen. Die eigenwaarde die ze krijgen en die ze ook uitstralen, is fantastisch om te zien. Dat levert ons allemaal zó veel meer op.’ 

Hebt u er vertrouwen in dat dit kabinet er ook zo over denkt en daarnaar gaat handelen? 

‘Wanneer we als brancheorganisatie met de mensen van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) praten, horen we wel dat ze het belangrijk vinden. We hebben ons systeem echter ontzettend ingewikkeld gemaakt. Dat is deels te wijten aan de introductie van de Participatiewet in 2015 ofwel de decentralisatie van werk en inkomen naar gemeenten. Dat is een keuze geweest, maar het maakt het allemaal wel heel complex. Dat hoor je ook andere mensen zeggen. Dus ik hoop dat dit kabinet of het volgende kabinet niet alleen geld vrijmaakt, maar ook het systeem gaat vereenvoudigen. Er zijn op dit moment ook grote verschillen tussen gemeenten als het gaat om hoeveel geld ze investeren in sociaal werk. Dat is namelijk vrij besteedbaar per gemeente. Dat maakt het complex en ingewikkeld. 

‘Gelukkig heeft de Participatiewet er wel voor gezorgd dat er meer mensen met een ondersteuningsvraag bij reguliere werkgevers aan de slag zijn gegaan. In het verleden was er simpelweg een taakstelling en betaling naar realisatie, dat maakte het wel eenvoudig. Nu zijn er verschillende geldstromen en trajecten. Die zijn wel bedoeld voor de SW-sector, maar die gelden zijn niet helemaal geoormerkt, dus de gemeente mag ze ook aan iets anders uitgeven. Er is met andere woorden erg veel vrijheid voor gemeenten. Kaders meegeven op nationaal niveau zou beter zijn. Als je – zoals in 2015 is gebeurd – van landelijke wetgeving naar lokale wetgeving gaat waarin 342 gemeenten zelf mogen bepalen hoe ze het doen, dan wordt het erg lastig. Dat blijkt.’

Daar hoeft u zich binnenkort geen zorgen meer over te maken? 

‘Dat zal ik toch blijven doen. Ik maak me om zoveel zaken druk. Ook om de benoeming van Donald Trump als president van de Verenigde Staten. Daar heb ik geen invloed op. Straks heb ik ook geen invloed meer op de ontwikkeling van het sociale werk in Nederland, maar ik zal wel blijven uitdragen hoe belangrijk het is.’ 

Waarom stopt u en wat gaat u doen? 

‘Ik werk hier al heel lang en ik heb nog nooit zo lang in dezelfde rol gezeten. Ik ben toe aan iets anders. Op de achtergrond speelt de koers van het kabinet ook mee. Er is gelukkig niet bezuinigd, maar we hoeven er ook niet méér van te verwachten. Ik heb echt geen idee wat ik ga doen. Het is voorlopig een korte sabbatical. Ik had het stoppen nog even uitgesteld. Er speelden nog wat zaken, maar op 1 december was het echt klaar.’ 

Hoe kijkt u terug op uw periode bij Cedris? 

‘Met veel plezier. Dan kom ik toch weer terug op de praktijk. Een paar jaar geleden zag ik twee jongens die met praktijkleren waren begonnen. De een was bezig in de logistieke branche en de ander in de groensector. Op het mbo waren ze uitgevallen door persoonlijke tegenslagen. Dat ze via een re-integratietraject en een externe werkgever weer op het goede pad zijn gekomen, raakte me ontzettend. 

‘Verder ben ik ontzettend blij dat we in 2021 de cao voor mensen met een arbeidsbeperking hebben weten te realiseren [cao Aan de Slag, red.]. Er was weliswaar een nieuwe Participatiewet en het moest allemaal goedkoper, maar hoe gingen we dat dan doen? Wat regelden we voor die mensen? Er was een wildgroei aan arbeidsvoorwaarden. Dat was gewoon niet handig, voor niemand. Gelukkig hebben we het samen met de VNG voor elkaar gekregen. Dat was een heel intensief traject van acht jaar. Ik ben daar in 2013 mee begonnen. Tegen de toenmalige directeur zei ik dat de arbeidsvoorwaarden voor mensen met een beperking in een landelijke wet gegoten moest worden. Dat wilde de toenmalige staatsecretaris van SZW niet. Als Cedris waren we van mening dat als je het aan gemeenten zou overlaten daar niemand wijzer van zou worden. Het heeft heel wat bloed, zweet en tranen gekost om dit voor elkaar te boksen. Ik ben blij en trots dat het gelukt is.’ 

Hoe staat het er verder voor? 

‘We staan als sector gelukkig goed in verbinding met de partijen om ons heen. Zij weten goed waar wij voor staan. We hebben onder meer goede contacten met het ministerie van SZW, Divosa en veel werkgevers. We zien het tegenwoordig meer als een gezamenlijke uitdaging. Dat vind ik mooi om te zien. We waren natuurlijk heel lang een op zichzelf staande sector die ongemoeid werd gelaten. Dat is de laatste jaren veranderd. We zijn het echt niet altijd eens met elkaar, maar we kunnen wel goed samenwerken binnen onze eigen verantwoordelijkheden.’ 

Hoe kijkt u naar de toekomst? 

‘Er zijn nog genoeg lopende zaken waar ik mee bezig was, zoals de ontwikkeling van de zogeheten Participatiewet in Balans: het wetsvoorstel voor de wijziging van de Participatiewet. Ook wordt er een ondersteuningsstructuur opgebouwd om te zorgen dat er ook in de toekomst adequate begeleiding is voor iedereen die ondersteuning nodig heeft. Verder zien we in de Sectorinformatie voor het eerst dat we niet meer krimpen in werkgelegenheid en zelfs een beetje in de plus staan. Daar rekenen we ook de mensen toe die bij reguliere bedrijven op de loonlijst staan. Dat is positief, maar het is natuurlijk wel lastig dat het binnen de politiek aan een langetermijnvisie ontbreekt voor onze branche. 

‘Ik maak me zorgen dat steeds meer jongeren moeilijk aan het werk komen. Daar hebben we met verschillende instanties over gesproken, maar we krijgen niet echt goed in beeld waar het probleem ligt. De mensen die het moeilijk hebben, moeten snel aan het werk komen, want hoe langer ze uit het arbeidsproces blijven, hoe lastiger het integreren wordt. Bedenk ook dat ze nog meer dan veertig jaar mee moeten. In de uitzendwereld zien ze veel jongeren die werken, weer uitvallen, dan weer een paar maanden werken.Dat gaat zo op en neer. Veel van deze mensen moeten goede ondersteuning krijgen, hoe dan ook. De twee jongeren die ik zojuist noemde die op het mbo waren uitgevallen en vervolgens toch via een re-integratietraject aan het werk zijn gekomen, zijn misschien wel een leidend voorbeeld. Je moet organiseren dat iedereen geholpen wordt op het moment dat het nodig is. 

‘Daarmee kom ik ook weer terug op de MKBA. Investeren wordt dik en dubbel terugbetaald. In het begin is het wat meer geld uitgeven, maar dat komt wel weer terug. Het liefst zou ik met die bewijsleverende MKBA onder mijn arm op al die ministers afgaan.’

Dit artikel is eerder verschenen in SW Journaal 8 uit 2024.

Altijd op de hoogte blijven?