
Hij kende de SW al op zijn duimpje toen hij op 1 april begon bij Pantar als directeur. Maak kennis met Ben van der Knoop (42), die zijn collega’s soms vergelijkt met MacGyver vanwege hun oplossingsgerichtheid. ‘Wat ik nu zie, is dat het Rijk sociaal werk structureel onder-financiert.’
Wat deed u voordat u directeur werd van Pantar?
Ben van der Knoop: ‘Toen was ik directeur van het Werkgeversservicepunt Groot-Amsterdam waarbinnen de gemeente Amsterdam en het UWV samenwerken en de werkgeversdienstverlening vormgeven.’
Wat vond u daar leuk aan?
‘Heel veel dingen waren er leuk aan. De rijksoverheid heeft de opdracht gegeven om geïntegreerd samen te werken. Werkgevers hebben er namelijk geen belang bij als op dag één iemand van de gemeente aanklopt en op dag twee iemand van het UWV. Dan begrijpen werkgevers er niks meer van. Ondanks alle belemmeringen qua verschillende regelgeving, verschillende politieke aansturing, verschillende financiering, is men in Amsterdam over de schaduw heengestapt door te zeggen: “Wij offeren als gemeente en als UWV een klein stukje van onze autonomie op in de veronderstelling dat als we samenwerken we verder komen dan als we het ieder voor zich doen.” Dat vond ik heel prettig werken.’
‘Wat ook heel leuk is, is dat zo’n werkgeversservicepunt – en dat zie je op heel veel plekken in het land – een hele ondernemende groep mensen aantrekt die boordevol energie elke dag erop uit gaan. Dat zit in het DNA van een WSP. Het bruist en dat vond ik ook heel leuk.’
Hoe lang hebt u daar gewerkt?
‘Ik heb dat volgens mij twee jaar en negen maanden gedaan. Niet zo heel lang.’
Waar hebt u het langste gewerkt in uw arbeidzame leven?
‘Bij de toenmalige gemeente Veghel, sinds een herindeling is dat de gemeente Meierijstad. Veghel ging herindelen met de gemeenten Schijndel en Sint-Oedenrode.’
Maar daar komt u niet vandaan, aan uw accent te horen.
Lachend: ‘Nee, ik kom oorspronkelijk uit Friesland, geboren en getogen. Op mijn achttiende vertrok ik naar Amsterdam om daar Politicologie te studeren. En op een gegeven moment sloot ik aan bij een klein organisatieadviesbureau. De gemeente Veghel was een goede klant en zo kwam ik daar in dienst. Het is een bijzondere gemeente. Niet zo heel groot en voor de helft bedrijventerrein. Er zit enorm veel ondernemerschap in Veghel en dat zie je ook terug in de politiek. Het is een ondernemende gemeente, dus dat is ook een leuke context om in te werken.’
Kwam u daar ook al in aanraking met het SW-bedrijf?
‘Eigenlijk is dat wel een rode draad op alle plekken waar ik tot nog toe gewerkt heb: dat ik altijd in aanraking kwam of heb samengewerkt met het betreffende regionale werkontwikkelbedrijf. Toen ik in Veghel werkte, was dat IBN. Daar gingen ze herindelen, toen werd het IBN en WSD Groep. Daarna ging ik naar de gemeente Stichtse Vecht, waar net de ontvlechting van PAUW-bedrijven aan de gang was. Ik was er betrokken bij de start van Kansis, een klein SW-bedrijf in Breukelen. Toen ging ik naar het UWV in Hilversum als manager van de werkgeversen werkzoekendendienstverlening, dus de werkbemiddeling vanuit de WIA en de Wajong. Daar werkte ik samen met Tomingroep. Vervolgens maakte ik de stap naar Amsterdam en heb ik me – als directeur van het WSP, maar ook vanuit de affiniteit die ik heb met de branche en de sector – altijd wel tegen Pantar aan bemoeid. Toen Lex de Boer hier vertrok, zag ik mijn kans schoon.’
Ik wilde inderdaad net vragen: hoe is uw overstap van het WSP naar Pantar gegaan?
‘Gewoon, ik heb gesolliciteerd. Pantar is een zelfstandige stichting die bijna helemaal losstaat – ook qua governance – van de gemeente Amsterdam. De Raad van Toezicht van Pantar wordt wel benoemd door de gemeente. Maar het is dus best wel een los verband. Er is geworven en ik heb door alle hoepels gesprongen. En de liefde was uiteindelijk wederzijds.’
‘Door alle hoepels gesprongen’?
Lachend: ‘Ja, voor dit soort posities moet je door een aantal hoepels heen. Denk aan gesprekken met de Raad van toezicht, de wethouder, en daarna moet je het laten zien.’
Waar wordt u zelf het meest blij van als u terugkijkt op uw carrière tot nu toe?
‘Dat zit soms in heel persoonlijke dingen. Dat je mensen op de juiste manier weet aan te spreken, ze net even anders laat kijken naar wie ze zijn, waar hun kracht zit en op die manier tot bloei laat komen. Daar ben ik altijd wel heel trots op: als je mensen kansen kunt bieden en dat ze die dan met beide handen aangrijpen.’
Hebt u daar een voorbeeld van?
‘Toen ik bij het UWV werkte, boden we mensen de kans om zich te laten omscholen tot arbeidsdeskundige. Dat is best een investering en die opleiding is best pittig. Dat ze die kan dan met beide handen aangrijpen, daar word ik ontzettend blij van.
‘Toen ik startte bij het Werkgeversservicepunt was dat best wel een club waar veel aan de hand was, waar net een verkapte reorganisatie was doorgevoerd, waar te weinig aan de voorkant was nagedacht over: “Wat is nou de beste manier om onszelf te organiseren?” En ik ben stiekem wel een beetje trots op het feit dat het mij samen met een aantal andere collega's gelukt is om binnen een jaar de rust in de tent terug te brengen. Niet doordat ik zei “Zus en zo gaan we het doen”, maar wel door met elkaar een proces te doorlopen met veel aandacht voor wat de collega’s vinden en willen, waardoor je uiteindelijk uitkomt op een visie of missie waar breed draagvlak voor is binnen de club. Dat heeft dus te maken met de manier waarop je als organisatie verandert. Dat is iets waar ik trots op ben, want toen ik daar instapte zat er veel verdriet in de organisatie. Rouw. Onrust. Toen ik vertrok – dat durf ik wel te zeggen – stond het veel steviger.’
U zei daarnet: ‘Ik heb affiniteit met de branche en de sector.’ Dat blijkt ook wel uit al die namen die u noemt van SW-bedrijven. Waar komt die affiniteit vandaan?
‘Wat ik mooi vind aan deze bedrijven, is dat er altijd de mix is tussen werk, het commercieel belang en de ontwikkelkant – zeker sinds de invoering van de Participatiewet. Het maakt niet uit of het Pantar is of een ander sociaal ontwikkelbedrijf: die mix is er en die is best ingewikkeld. De spanning die daarop staat, vind ik interessant: hoe leg je die puzzel?
‘En dan is er de maatschappelijke meerwaarde die deze bedrijven leveren. Werk is voor ons iedereen ontzettend belangrijk. Het is fijn dat aan het einde van de maand je salaris gestort wordt en dat moet je zeker niet onderschatten. Maar werk is zoveel méér dan dat: het is iets waar je trots op bent, waar je je eigenwaarde aan ontleent, er is de collegialiteit, et cetera. Maar voor de doelgroep die wij bedienen is werk geen vanzelfsprekendheid. En dus is de maatschappelijke waarde die hier gecreëerd wordt enorm. Werk je bij een gemeente, dan draag je daar ook aan bij, maar dan zit je net iets meer op afstand. Wij werken hier direct met een kwetsbare groep mensen, die met de juiste begeleiding ontzettend waardevol kan zijn voor de stad en voor de gemeente. Maar dat moet je wel op de juiste manier organiseren. Dat is waar mijn affiniteit vandaan komt.’
Hebt u een voorbeeld van die maatschappelijke waarde?
‘Vraag een willekeurige medewerker van Pantar en je ziet mensen die soms jarenlang “aan de zijlijn” – dat klinkt aanmatigend – hebben gestaan, maar die wel willen werken, die ook kunnen werken, maar die extra ondersteuning nodig hebben. Ik zit niet in de operatie natuurlijk, maar hier werken ontzettend betrokken en gekwalificeerde coaches en werkbegeleiders die goed kunnen kijken naar wat iemand nodig heeft om van meerwaarde te zijn. Kijk maar naar de documentaire “Code groen” van omroep HUMAN die is uitgezonden bij de NPO: dat is een prachtige documentaire waarin een aantal collega’s – zowel van de doelgroep als van staf en begeleiding – wordt gevolgd. Er wordt ingezoomd op hun persoonlijke verhalen. Dan zie je dat het af en toe echt een uitdaging is, maar dat het ons toch lukt om de mensen aan te spreken op een manier waardoor het balletje gaat rollen. En met vallen en opstaan, hè! Want het gaat soms ook fout natuurlijk. Maar bij normale werkgevers is het vaak snel gebeurd als het fout gaat, terwijl wij het blijven proberen. Op die manier lukt het ons om mensen duurzaam aan de slag te houden.’
Wat is het sterkste punt van uw bedrijf?
‘Daar hoef ik niet heel lang over na te denken: dat is de oplossingsgerichtheid.’
Hebt u een voorbeeld?
‘Legio, maar je ziet het zowel intern als extern. Als intern een probleem ontstaat, springen collega’s er meteen bovenop: “We gaan het varkentje wassen. We gaan het oplossen.” Maar het gebeurt ook extern richting commerciële opdrachtgevers. Zo was er in Amsterdam de laatste tijd veel gedoe over de reiniging, vooral in het centrum. Grote bergen afval die te lang bleven liggen. Bij ons werkbedrijf Reiniging schoten mensen onmiddellijk in de oplossingstand. Ze gingen contact leggen met de gemeente: “Op wat voor manier kunnen we daar een bijdrage aan leveren?” En vervolgens ging het gewoon draaien. Dat was mooi om te zien. ‘Soms doen ze dat met best wel beperkte middelen. Ik heb een tijdje geleden in een medewerkersbijeenkomst de vergelijking gemaakt met MacGyver, een tv-held uit de jaren tachtig. Kent u die nog?’
Zeker! Die afleveringen worden nog steeds herhaald op Paramount Network.
‘Hij kon met een paperclip, een batterij en een blikje gas de wereldvrede soortement van redden. Dat is af en toe ook wel het DNA van Pantar: er zit veel improvisatievermogen in de organisatie.’
In ons vorige nummer vertelde iemand namens Amsterdams Grachtenhout: ‘In de krant lees ik dat heel veel mensen met een Wajong-uitkering niet in beweging komen die wel tot de doelgroep behoren. Hoe is dat mogelijk? Hoe kan het dat ook Cordaan en Pantar worstelen met: Waar zijn die mensen? De gemeente is de enige die deze mensen in het vizier heeft. Ze kunnen zo een printje uitdraaien van degenen die binnen de categorie vallen. Toch lukt het niet.’ Herkent u dit signaal?
‘De Wajong wordt uitgevoerd door het UWV, dus dat is in principe geen gemeentelijke doelgroep. Er zijn natuurlijk wel mensen die een SW-indicatie hebben vanuit de Wajong. Dus er zit wel een overlap in, maar steeds minder. En wat natuurlijk wel gebeurt sinds de invoering van de Participatiewet, is dat de Wajong grotendeels op slot is gegaan en dat wie voorheen voor een groot deel in de Wajong stroomde nu in de Participatiewet stroomt. Dus de doelgroep blijft gewoon bestaan.’
Zijn ze daarmee niet ook een doelgroep van Pantar?
‘Zeker, maar niet per se met het stempel “Wajong”. Ik geloof er heel erg in dat als je de mensen op de juiste manier aanspreekt en in hun kracht zet en van hun talent gebruik maakt, ze nog steeds van meerwaarde kunnen zijn. Voor een deel van de Amsterdammers geldt dan wel nog steeds dat er geld bij moet. En ook dat kan heel waardevol zijn om te doen, maar economisch gezien is de situatie op dit moment zo dat het soms goedkoper kan zijn om mensen dan thuis te laten zitten dan om ze te laten werken. Daar kun je – ook politiek – iets van vinden, want dat is natuurlijk super zonde. Maar het is wel de situatie zoals die op dit moment is.
‘Tegelijkertijd is het ook zo dat er heel veel mensen in een uitkeringssituatie zitten – of het nou bijstand is of Wajong of WIA – die op dit moment niet kunnen werken omdat er sprake is van een andere problematiek. In Amsterdam zitten op dit moment 35.000 mensen in een uitkering. Van hen is maar een heel beperkt deel werkfit. En de mensen die werkfit zijn, hebben vaak nog best wel wat nodig qua begeleiding om aan het werk te gaan en te blijven. En voor een heel groot deel van deze mensen geldt dat er ook sprake is van andere problematiek, bijvoorbeeld in het zorgdomein, waardoor werk op dit moment niet realistisch is. Dat vergeten veel mensen. Dat snap ik ook wel, want als je zelf niet in de branche werkt, zie je dat niet. Maar ook dat is wel de situatie zoals die is.’
Iets anders wat gezegd werd door een medewerker van een regulier bedrijf, is dat Pantar met een stoplicht zou werken: ‘Stel dat nummer 8 in de rij een sterke vent is die goed met dingen kan sjouwen, dan moet hij toch wachten tot hij aan de beurt is.’ Werkt dat zo?
‘Dat is voor mij nieuwe informatie. In principe werken wij zo niet. Wij proberen juist te kijken waar iemand het beste op zijn of haar plek is. En als dat bijvoorbeeld op een plek is waarin wij samenwerken met een commercieel opdrachtgever, dan is daar geen sprake van een wachtrij, maar kijken we naar: “Bij wie past het werk het best?” Ik kan me best voorstellen dat een klantbegeleider of een coach of een werkbegeleider in weerwil van het beleid een stoplicht hanteert. Maar in principe is dat dus geen Pantar-breed beleid.’
Waar kent Pantar nog ruimte voor verbetering?
‘Het is een feit dat wij vrij laat de ontwikkeling gingen doormaken richting een ontwikkelbedrijf.’
Pantar was meer een productiebedrijf dan een ontwikkelbedrijf?
‘Ja, de nadruk lag lange tijd op werk. Terwijl de Participatiewet – die inmiddels bijna tien jaar bestaat – de nadruk legt op ontwikkeling. Maar het heeft ook te maken met het feit dat Amsterdam en Pantar lange tijd een ingewikkelde discussie hebben gevoerd over welke positie Amsterdam ziet voor Pantar in het bredere reïntegratiebeleid. Dat zijn we nu wel een beetje aan het doorbreken. Het helpt ook dat ik bij de gemeente Amsterdam vandaan kom, dus die gesprekken verlopen nu makkelijker. Maar als het gaat over de ontwikkeldoelstelling die we hebben als sociaal ontwikkelbedrijf en de manier waarop die zich verhoudt tot de commerciële doelstelling: dat moet echt nog beter vorm krijgen. Ik geloof erin dat beide in elkaar passen, maar de manier waarop en hoe we elkaar daarin kunnen versterken, daar zijn we nog niet uit.’
Tot slot: stel, morgen vertrekt de staatssecretaris van SZW in het eerste kabinet-Schoof en ze bellen Ben van der Knoop. Wat zou u veranderen?
‘Ik zou ervoor zorgen dat er voldoende financiering naar de gemeenten gaat voor wat wij doen en de maatschappelijke waarde die wij creëren. Wat ik nu zie, is dat het rijk sociaal werk structureel onder-financiert en dat gemeenten het uit eigen zak moeten betalen als ze het willen vormgeven.
‘Als je nog groter denkt en kijkt naar alle regelingen die vallen onder SZW, dan denk ik dat er nog héél veel valt te winnen in het op elkaar afstemmen van de verschillende regelingen. We hebben het veel te ingewikkeld gemaakt met de WSW, de Participatiewet, de WW, de WIA, de Wajong: het is een wirwar van regels en vormen van financiering. En het gaat allemaal gewoon om burgers, hè. Zij zijn daar de dupe van. Het gebeurt allemaal niet moedwillig, maar dat moeten we wel proberen te doorbreken, dus we moeten echt iets aan het stelsel doen, en niet alleen maar de Participatiewet of sociaal werk herijken. Want het is eeuwig zonde.’
Voor wie vooral? U noemt al de burgers, maar voor wie nog meer?
‘De burgers hebben er last van, werkgevers, maar ook de professionals in de uitvoering. Het is niet voor niets dat het UWV regelmatig in de krant staat omdat er bijvoorbeeld weer uitkeringen moeten worden gecorrigeerd of vanwege achterstanden bij medische keuringen. Het is gewoon te ingewikkeld. Werkgevers hebben te maken met allerlei verschillende instanties, met allerlei verschillende regelingen, die niet al te transparant gepresenteerd worden. Je kunt daar zelf ook iets aan doen als lokale overheden. Maar een belangrijk deel komt wel voort uit de manier waarop de wetgeving tot stand is gekomen. Men probeert voor elke uitzondering weer een regeltje te creëren, ook om ervoor te zorgen dat mensen niet onterecht middelen ontvangen. Als we daar nou eens een keer over onze schaduw heen zouden kunnen stappen, dan zouden we het stelsel op een belangrijke manier kunnen verbeteren.’
Onderzoekers van Universiteit Utrecht adviseerden in 2022 aan politiek-Den Haag om voordat ze een wet bedenken éérst uit te zoeken of die ook uitvoerbaar is. Prof. dr. Judith van Erp zei toen: ‘Tweede Kamerleden zouden de uitvoerings- en handhavingstoets (de verplichte UHT) veel serieuzer moeten nemen. Als je maar steeds regels wilt aanscherpen, nieuwe regels wilt toevoegen of uitzonderingen wilt toekennen, wordt wetgeving een heel complex geheel en voor uitvoeringsorganisaties en ondernemers niet meer goed uitvoerbaar. Als je de uitvoering meteen bij het begin van het wetgevingsproces betrekt, krijg je realistischer en effectievere wetgeving.’ Maar dit lukt nog steeds niet echt?
‘Nee. En dat is het grote probleem: dat er in de politiek allerlei perverse prikkels zitten om toch je eigen stempel erop te drukken met net dat ene amendementje of die ene motie. Meestal beginnen die wetten nog wel aardig uitvoerbaar, maar dan gaan ze door de politieke molen en dan wordt de uitvoerbaarheid zienderogen minder.’
De documentaire ‘Code groen’ is te zien via: https://tinyurl.com/fh3syu4y
Dit artikel is eerder verschenen in SW Journaal 8 uit 2024.